wisselen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | wissel | wisselde | heb gewisseld |
jij, je, u | wisselt | wisselde | hebt gewisseld |
hij, zij, het | wisselt | wisselde | heeft gewisseld |
wij | wisselen | wisselden | hebben gewisseld |
jullie | wisselen | wisselden | hebben gewisseld |
zij, ze | wisselen | wisselden | hebben gewisseld |
PresensBeta
Example presens sentences for Wisselen with some of the pronouns.
- Ik wissel regelmatig van baan.
- Jij wisselt je kleren elke dag.
- Hij wisselt zijn geld bij de bank.
- Zij wisselen vaak van telefoonprovider.
- Wij wisselen ideeën uit tijdens vergaderingen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Wisselen with some of the pronouns.
- Vroeger wisselde ik vaak van school.
- Toen ik jong was, wisselde jij altijd van hobby.
- Hij wisselde regelmatig van partner.
- Zij wisselden van mening na het debat.
- Wij wisselden telefoonnummers uit op het feestje.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Wisselen with some of the pronouns.
- Ik heb van werk gewisseld.
- Jij hebt je oude auto gewisseld voor een nieuwe.
- Hij heeft zijn munten gewisseld bij de wisselautomaat.
- Zij hebben van huis geruild met hun buren.
- Wij hebben ervaringen uitgewisseld met andere studenten.