trachten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | tracht | trachtte | heb getracht |
jij, je, u | tracht | trachtte | hebt getracht |
hij, zij, het | tracht | trachtte | heeft getracht |
wij | trachten | trachtten | hebben getracht |
jullie | trachten | trachtten | hebben getracht |
zij, ze | trachten | trachtten | hebben getracht |
PresensBeta
Example presens sentences for Trachten with some of the pronouns.
- Ik tracht elke dag gezond te eten.
- Hij tracht zijn doelen te bereiken.
- Wij trachten de problemen op te lossen.
- Jullie trachten de beste resultaten te behalen.
- Zij trachten het goede voorbeeld te geven.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Trachten with some of the pronouns.
- Ik trachtte mijn dromen na te jagen.
- Hij trachtte zijn angst te overwinnen.
- Wij trachtten de juiste beslissing te nemen.
- Jullie trachtten een oplossing te vinden.
- Zij trachtten hun relatie te redden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Trachten with some of the pronouns.
- Ik heb getracht mijn best te doen.
- Hij heeft getracht de waarheid te achterhalen.
- Wij hebben getracht een compromis te vinden.
- Jullie hebben getracht de fouten te herstellen.
- Zij hebben getracht de situatie te verbeteren.