bonken

Conjugations List of Bonken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbonkbonkteheb gebonkt
jij, je, ubonktbonktehebt gebonkt
hij, zij, hetbonktbonkteheeft gebonkt
wijbonkenbonktenhebben gebonkt
julliebonkenbonktenhebben gebonkt
zij, zebonkenbonktenhebben gebonkt

Presens
Beta

Example presens sentences for Bonken with some of the pronouns.

  • De bouwvakker bonkt op de muur met zijn hamer.
  • Ik bonk altijd op de deur als ik aanbel.
  • De trommelaar bonkt ritmisch op zijn drums.
  • De golven bonken tegen de kustlijn tijdens de storm.
  • De timmerman bonkt de spijker in het hout met een hamer.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bonken with some of the pronouns.

  • Toen ik jong was, bonkte ik vaak op de tafel voor de lol.
  • Ze bonkten met hun vuisten op de deur om binnen te komen.
  • Gisteren bonkte hij herhaaldelijk op de piano uit frustratie.
  • Tijdens de wedstrijd bonkten de spelers op hun borst na een doelpunt.
  • In mijn droom bonkte de donder luid in de verte.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bonken with some of the pronouns.

  • Hij heeft op de tafel gebonkt uit frustratie.
  • We hebben vorige week op de trommel gebonkt tijdens het feest.
  • Ze is tegen de deur gebonkt omdat ze buitengesloten was.
  • Ik heb mijn hoofd per ongeluk tegen de muur gebonkt.
  • Jullie hebben op de grond gebonkt om aandacht te trekken.