splitten

Conjugations List of Splitten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksplitsplitteben gesplit
jij, je, usplitsplittebent gesplit
hij, zij, hetsplitsplitteis gesplit
wijsplittensplittenzijn gesplit
julliesplittensplittenzijn gesplit
zij, zesplittensplittenzijn gesplit

Presens
Beta

Example presens sentences for Splitten with some of the pronouns.

  • Ik split nu het hout voor de open haard.
  • Jij splitst de taak met je collega.
  • Hij split de kosten van de reis met zijn vrienden.
  • Wij splitten de winst gelijk onder de partners.
  • Zij splitten het werk in verschillende taken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Splitten with some of the pronouns.

  • Ik splitste vroeger vaak mijn tijd tussen werk en studie.
  • Jij splitste de factuur foutief in twee delen.
  • Hij splitste de taken niet eerlijk onder het team.
  • Wij splitsten de vakantiedagen zorgvuldig in verschillende periodes.
  • Zij splitsten het project in kleinere fases om het overzichtelijk te maken.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Splitten with some of the pronouns.

  • Ik heb het papier in tweeën gesplitst.
  • Jij hebt de verantwoordelijkheden eerlijk gesplitst.
  • Hij heeft de cake perfect gesplitst in even grote stukken.
  • Wij hebben de vergadering snel gesplitst in twee groepen.
  • Zij hebben de buit eerlijk gesplitst tussen alle spelers.