loeien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | loei | loeide | heb geloeid |
jij, je, u | loeit | loeide | hebt geloeid |
hij, zij, het | loeit | loeide | heeft geloeid |
wij | loeien | loeiden | hebben geloeid |
jullie | loeien | loeiden | hebben geloeid |
zij, ze | loeien | loeiden | hebben geloeid |
PresensBeta
Example presens sentences for Loeien with some of the pronouns.
- De koe loeit in het weiland.
- Ik loei zachtjes als de wind waait.
- Jij loeit altijd zo luid.
- De koeien loeien elke ochtend om voer te krijgen.
- Wij loeien mee met het koor tijdens het concert.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Loeien with some of the pronouns.
- Vroeger loeide de koe altijd als ik langskwam.
- Toen ik klein was, loeide ik graag met mijn speelgoedkoeien.
- Jij loeide vaak wanneer je bang was in het donker.
- De koeien loeiden de hele dag door tijdens de boerderijbeurs.
- Wij loeiden verheugd toen we hoorden dat we op vakantie gingen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Loeien with some of the pronouns.
- De koe heeft geloeid toen ze haar kalfje vond.
- Ik heb zachtjes geloeid toen ik het trieste nieuws hoorde.
- Jij hebt gisteren luid geloeid tijdens het toneelstuk.
- De koeien hebben de hele nacht geloeid vanwege het onweer.
- Wij hebben samen met de andere fans geloeid na de overwinning.