slaan
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sla | sloeg | heb geslagen |
jij, je, u | slaat | sloeg | hebt geslagen |
hij, zij, het | slaat | sloeg | heeft geslagen |
wij | slaan | sloegen | hebben geslagen |
jullie | slaan | sloegen | hebben geslagen |
zij, ze | slaan | sloegen | hebben geslagen |
PresensBeta
Example presens sentences for Slaan with some of the pronouns.
- Ik sla de bal naar het doel.
- Jij slaat altijd de beste dingen aan.
- Hij slaat de spijker op zijn kop.
- Zij slaan hun tegenstanders in elke wedstrijd.
- We slaan een weg in naar succes.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Slaan with some of the pronouns.
- Vroeger sloeg ik altijd mijn broer als we ruzie hadden.
- Toen hij jong was, sloeg hij elke dag in de tuin.
- Ze sloegen de bal keer op keer zonder te missen.
- We sloegen de handen ineen om het project af te ronden.
- Jullie sloegen de plank mis met jullie strategie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Slaan with some of the pronouns.
- Ik heb de bal geslagen en een punt gescoord.
- Jij bent al eerder tegen een muur aangeslagen.
- Hij heeft zijn tegenstander neergeslagen tijdens de bokswedstrijd.
- Zij hebben de bal ver weggeslagen.
- We hebben het doelwit geraakt met onze slagen.