buren

Conjugations List of Buren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbuurbuurdeheb gebuurd
jij, je, ubuurtbuurdehebt gebuurd
hij, zij, hetbuurtbuurdeheeft gebuurd
wijburenbuurdenhebben gebuurd
jullieburenbuurdenhebben gebuurd
zij, zeburenbuurdenhebben gebuurd

Presens
Beta

Example presens sentences for Buren with some of the pronouns.

  • Mijn buren wonen naast mij.
  • Ik begroet mijn buren altijd vriendelijk.
  • De buren organiseren een buurtfeest.
  • Wij lenen regelmatig gereedschap van onze buren.
  • Buren helpen elkaar in geval van nood.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Buren with some of the pronouns.

  • Vroeger speelde ik vaak met mijn buren buiten.
  • Toen wij klein waren, woonden we naast elkaar en waren we goede vrienden met onze buren.
  • Elke zaterdagavond nodigden de buren ons uit voor een gezamenlijke maaltijd.
  • De buren hielpen altijd mee met klussen in de tuin.
  • In het verleden praatten we regelmatig over de plantjes in onze voortuinen met onze buren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Buren with some of the pronouns.

  • Ik ben naar de verjaardag van mijn buurman geweest.
  • We hebben koffie gedronken met onze buren.
  • Hebben jullie de nieuwe buren al ontmoet?
  • Zij heeft een cadeau gegeven aan haar buurvrouw.
  • De buren zijn op vakantie geweest.