overhalen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | haal over | haalde over | heb overgehaald |
jij, je, u | haalt over | haalde over | hebt overgehaald |
hij, zij, het | haalt over | haalde over | heeft overgehaald |
wij | halen over | haalden over | hebben overgehaald |
jullie | halen over | haalden over | hebben overgehaald |
zij, ze | halen over | haalden over | hebben overgehaald |
PresensBeta
Example presens sentences for Overhalen with some of the pronouns.
- Ik haal mijn vriend over om mee te gaan naar het feest.
- Jij haalt je broer over om de hond uit te laten.
- Hij haalt zijn collega over om het project over te nemen.
- Wij halen onze ouders over om op vakantie te gaan.
- Jullie halen de kinderen over om groenten te eten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Overhalen with some of the pronouns.
- Ik haalde mijn vriend over om mee te gaan naar het feest.
- Jij haalde je broer over om de hond uit te laten.
- Hij haalde zijn collega over om het project over te nemen.
- Wij haalden onze ouders over om op vakantie te gaan.
- Jullie haalden de kinderen over om groenten te eten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Overhalen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn vriend overgehaald om mee te gaan naar het feest.
- Jij hebt je broer overgehaald om de hond uit te laten.
- Hij heeft zijn collega overgehaald om het project over te nemen.
- Wij hebben onze ouders overgehaald om op vakantie te gaan.
- Jullie hebben de kinderen overgehaald om groenten te eten.