verblijven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verblijf | verbleef | heb verbleven |
jij, je, u | verblijft | verbleef | hebt verbleven |
hij, zij, het | verblijft | verbleef | heeft verbleven |
wij | verblijven | verbleven | hebben verbleven |
jullie | verblijven | verbleven | hebben verbleven |
zij, ze | verblijven | verbleven | hebben verbleven |
PresensBeta
Example presens sentences for Verblijven with some of the pronouns.
- Ik verblijf in een hotel tijdens mijn vakantie.
- Jij verblijft vaak bij je vrienden in Amsterdam.
- Hij verblijft momenteel in het buitenland voor zaken.
- Zij verblijven graag in de bergen om te skiën.
- Wij verblijven meestal in een vakantiehuisje aan zee.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verblijven with some of the pronouns.
- Ik verbleef in een hotel tijdens mijn vakantie vorig jaar.
- Jij verbleef vaak bij je vrienden in Amsterdam toen je daar woonde.
- Hij verbleef lange tijd in het buitenland voor zijn studie.
- Zij verbleven vroeger vaak in de bergen om te wandelen.
- Wij verbleven meestal in een tent op de camping.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verblijven with some of the pronouns.
- Ik ben in een hotel verbleven tijdens mijn vakantie.
- Jij bent vaak bij je vrienden in Amsterdam verbleven.
- Hij is onlangs in het buitenland voor zaken verbleven.
- Zij zijn altijd graag in de bergen verbleven om te skiën.
- Wij zijn meestal in een vakantiehuisje aan zee verbleven.