ontbijten

Conjugations List of Ontbijten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikontbijtontbeetheb ontbeten
jij, je, uontbijtontbeethebt ontbeten
hij, zij, hetontbijtontbeetheeft ontbeten
wijontbijtenontbetenhebben ontbeten
jullieontbijtenontbetenhebben ontbeten
zij, zeontbijtenontbetenhebben ontbeten

Presens
Beta

Example presens sentences for Ontbijten with some of the pronouns.

  • Ik ontbijt elke ochtend met een croissant.
  • Jij ontbijt graag met muesli en yoghurt.
  • Hij ontbijt altijd met een kopje koffie en een boterham.
  • Zij ontbijten vaak samen in het weekend.
  • Wij ontbijten meestal met versgeperst sinaasappelsap.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ontbijten with some of the pronouns.

  • Vroeger ontbeet ik altijd met cornflakes als ontbijt.
  • Toen ik jong was, ontbeet ik vaak met pannenkoeken op zondagochtend.
  • Gisterochtend ontbeet hij met een smoothie en een croissant.
  • In die periode ontbeet zij regelmatig buiten de deur.
  • Tijdens de wintermaanden ontbeten wij graag met warme havermoutpap.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ontbijten with some of the pronouns.

  • Ik heb vanochtend ontbeten met een gebakken ei.
  • Jij bent gisteren vroeg ontbeten voordat je naar het werk ging.
  • Hij heeft altijd ontbeten met een glas melk.
  • Zij zijn laatst ontbeten bij dat nieuwe café.
  • Wij hebben heerlijk ontbeten tijdens onze vakantie in Frankrijk.