brokken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | brok | brokte | heb gebrokt |
jij, je, u | brokt | brokte | hebt gebrokt |
hij, zij, het | brokt | brokte | heeft gebrokt |
wij | brokken | brokten | hebben gebrokt |
jullie | brokken | brokten | hebben gebrokt |
zij, ze | brokken | brokten | hebben gebrokt |
PresensBeta
Example presens sentences for Brokken with some of the pronouns.
- Ik brok stukken chocolade voor de taart.
- Jij brokkelt de koekjes in de yoghurt.
- Hij brokkelt afgebrokkelde verf van de muur.
- Wij brokkelen broodkruimels over de salade.
- Zij brokkelen de kaas voor op de pizza.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Brokken with some of the pronouns.
- Ik brokkelde altijd mijn tanden bij het eten van ijs.
- Jij brokkelde de oude verf van het hek af.
- Hij brokkelde het stuk beton los met een hamer.
- Wij brokkelde stenen af om een pad te maken.
- Zij brokkelde de boter in de pan.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Brokken with some of the pronouns.
- Ik heb brokken glas opgeruimd na het ongeluk.
- Jij bent naar de winkel geweest en hebt brokken hondenvoer gekocht.
- Hij heeft zijn tand gebrokkeld tijdens het eten.
- Wij hebben een brokkenpiloot ontmoet op de luchthaven.
- Zij hebben de gebroken vaas weer in elkaar gebrokkeld.