ontroeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ontroer | ontroerde | heb ontroerd |
jij, je, u | ontroert | ontroerde | hebt ontroerd |
hij, zij, het | ontroert | ontroerde | heeft ontroerd |
wij | ontroeren | ontroerden | hebben ontroerd |
jullie | ontroeren | ontroerden | hebben ontroerd |
zij, ze | ontroeren | ontroerden | hebben ontroerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Ontroeren with some of the pronouns.
- De film ontroert me diep.
- Zijn woorden ontroeren het publiek.
- De muziek ontroert mijn ziel.
- De speech van de president ontroert de natie.
- Het verhaal ontroert iedereen die het hoort.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ontroeren with some of the pronouns.
- Vroeger ontroerde deze film me altijd.
- Zijn woorden ontroerden het publiek telkens weer.
- De muziek ontroerde mijn ziel elke keer.
- De speech van de president ontroerde de natie destijds.
- Het verhaal ontroerde iedereen die het destijds hoorde.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ontroeren with some of the pronouns.
- Deze film heeft me diep ontroerd.
- Zijn woorden hebben het publiek ontroerd.
- De muziek heeft mijn ziel ontroerd.
- De speech van de president heeft de natie ontroerd.
- Het verhaal heeft iedereen ontroerd die het hoorde.