versplinteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | versplinter | versplinterde | heb versplinterd |
jij, je, u | versplintert | versplinterde | hebt versplinterd |
hij, zij, het | versplintert | versplinterde | heeft versplinterd |
wij | versplinteren | versplinterden | hebben versplinterd |
jullie | versplinteren | versplinterden | hebben versplinterd |
zij, ze | versplinteren | versplinterden | hebben versplinterd |
PresensBeta
Example presens sentences for Versplinteren with some of the pronouns.
- Ik versplinter het glas.
- Jij versplintert de houten planken.
- Hij versplintert de steen met een hamer.
- Zij versplinteren de botten van het dier.
- We versplinteren de boomstammen voor brandhout.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Versplinteren with some of the pronouns.
- Ik versplinterde het glas.
- Jij versplinterde de houten planken.
- Hij versplinterde de steen met een hamer.
- Zij versplinterden de botten van het dier.
- We versplinterden de boomstammen voor brandhout.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Versplinteren with some of the pronouns.
- Ik heb het glas versplinterd.
- Jij hebt de houten planken versplinterd.
- Hij heeft de steen met een hamer versplinterd.
- Zij hebben de botten van het dier versplinterd.
- We hebben de boomstammen voor brandhout versplinterd.