aflangen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | lang af | langde af | heb afgelangd |
jij, je, u | langt af | langde af | hebt afgelangd |
hij, zij, het | langt af | langde af | heeft afgelangd |
wij | langen af | langden af | hebben afgelangd |
jullie | langen af | langden af | hebben afgelangd |
zij, ze | langen af | langden af | hebben afgelangd |
PresensBeta
Example presens sentences for Aflangen with some of the pronouns.
- Ik laang af na een lange dag.
- Jij langt af voordat je gaat slapen.
- Hij/Zij/Het laangt af bij het stoplicht.
- Wij langen af na het werk.
- Jullie langen af tijdens de pauze.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aflangen with some of the pronouns.
- Ik hing af terwijl ik aan het studeren was.
- Jij hing af toen de telefoon ging.
- Hij/Zij/Het hing af tijdens de vergadering.
- Wij hingen af voordat we op vakantie gingen.
- Jullie hingen af terwijl jullie aan het koken waren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aflangen with some of the pronouns.
- Ik heb afgehangen nadat ik klaar was met mijn taken.
- Jij hebt afgehangen toen je thuiskwam.
- Hij/Zij/Het heeft afgehangen na de wedstrijd.
- Wij hebben afgehangen voordat we naar huis gingen.
- Jullie hebben afgehangen tijdens het weekend.