afregelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | regel af | regelde af | heb afgeregeld |
jij, je, u | regelt af | regelde af | hebt afgeregeld |
hij, zij, het | regelt af | regelde af | heeft afgeregeld |
wij | regelen af | regelden af | hebben afgeregeld |
jullie | regelen af | regelden af | hebben afgeregeld |
zij, ze | regelen af | regelden af | hebben afgeregeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Afregelen with some of the pronouns.
- Ik regel de televisie af.
- Jij regelt de verwarming af.
- Hij/zij/het regelt de afspraak af.
- Wij regelen de financiën af.
- Jullie regelen het probleem af.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afregelen with some of the pronouns.
- Ik regelde de televisie af.
- Jij regelde de verwarming af.
- Hij/zij/het regelde de afspraak af.
- Wij regelden de financiën af.
- Jullie regelden het probleem af.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afregelen with some of the pronouns.
- Ik heb de televisie afgeregeld.
- Jij hebt de verwarming afgeregeld.
- Hij/zij/het heeft de afspraak afgeregeld.
- Wij hebben de financiën afgeregeld.
- Jullie hebben het probleem afgeregeld.