begoochelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | begoochel | begoochelde | heb begoocheld |
jij, je, u | begoochelt | begoochelde | hebt begoocheld |
hij, zij, het | begoochelt | begoochelde | heeft begoocheld |
wij | begoochelen | begoochelden | hebben begoocheld |
jullie | begoochelen | begoochelden | hebben begoocheld |
zij, ze | begoochelen | begoochelden | hebben begoocheld |
PresensBeta
Example presens sentences for Begoochelen with some of the pronouns.
- Ik begoochel de mensen met mijn goocheltrucs.
- Jij begoochelt de toeschouwers met je magische optreden.
- Hij begoochelt het publiek met zijn illusies.
- Zij begoochelen de kijkers met hun indrukwekkende show.
- Wij begoochelen onze vrienden met onze verbazingwekkende goochelkunsten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Begoochelen with some of the pronouns.
- Ik begoochelde de mensen met mijn goocheltrucs.
- Jij begoochelde de toeschouwers met je magische optreden.
- Hij begoochelde het publiek met zijn illusies.
- Zij begoochelden de kijkers met hun indrukwekkende show.
- Wij begoochelden onze vrienden met onze verbazingwekkende goochelkunsten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Begoochelen with some of the pronouns.
- Ik heb de mensen begoocheld met mijn goocheltrucs.
- Jij hebt de toeschouwers begoocheld met je magische optreden.
- Hij heeft het publiek begoocheld met zijn illusies.
- Zij hebben de kijkers begoocheld met hun indrukwekkende show.
- Wij hebben onze vrienden begoocheld met onze verbazingwekkende goochelkunsten.