accelereren

Conjugations List of Accelereren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikaccelereeraccelereerdeheb geaccelereerd
jij, je, uaccelereertaccelereerdehebt geaccelereerd
hij, zij, hetaccelereertaccelereerdeheeft geaccelereerd
wijaccelererenaccelereerdenhebben geaccelereerd
jullieaccelererenaccelereerdenhebben geaccelereerd
zij, zeaccelererenaccelereerdenhebben geaccelereerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Accelereren with some of the pronouns.

  • Ik accelereer snel op de snelweg.
  • Jij accelereert graag in je nieuwe auto.
  • Hij/zij accelereert moeiteloos naar de finishlijn.
  • Wij accelereren langzaam vanuit stilstand.
  • Jullie accelereren soepel door de bochten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Accelereren with some of the pronouns.

  • Ik accelereerde vaak op de snelweg.
  • Jij accelereerde altijd hard in je oude auto.
  • Hij/zij accelereerde regelmatig tijdens de wedstrijd.
  • Wij accelereerden langzaam naar de gewenste snelheid.
  • Jullie accelereerden soepel op het rechte stuk.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Accelereren with some of the pronouns.

  • Ik heb snel geaccelereerd om de trein te halen.
  • Jij hebt graag geaccelereerd tijdens de autorace.
  • Hij/zij heeft moeiteloos naar voren geaccelereerd.
  • Wij zijn langzaam geaccelereerd vanuit stilstand.
  • Jullie hebben soepel door de bochten geaccelereerd.