aanwerpen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | werp aan | wierp aan | heb aangeworpen |
jij, je, u | werpt aan | wierp aan | hebt aangeworpen |
hij, zij, het | werpt aan | wierp aan | heeft aangeworpen |
wij | werpen aan | wierpen aan | hebben aangeworpen |
jullie | werpen aan | wierpen aan | hebben aangeworpen |
zij, ze | werpen aan | wierpen aan | hebben aangeworpen |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanwerpen with some of the pronouns.
- Ik werp de bal aan in het spel.
- Jij werpt de steen ver weg.
- Hij werpt zijn hengel in het water.
- Zij werpen de bloemen op de grond.
- Wij werpen een blik op de situatie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanwerpen with some of the pronouns.
- Ik wierp de bal aan in het spel.
- Jij wierp de steen ver weg.
- Hij wierp zijn hengel in het water.
- Zij wierpen de bloemen op de grond.
- Wij wierpen een blik op de situatie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanwerpen with some of the pronouns.
- Ik heb de bal aangeworpen in het spel.
- Jij hebt de steen ver weg geworpen.
- Hij heeft zijn hengel in het water geworpen.
- Zij hebben de bloemen op de grond geworpen.
- Wij hebben een blik op de situatie geworpen.