afkanten

Conjugations List of Afkanten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkant afkantte afheb afgekant
jij, je, ukant afkantte afhebt afgekant
hij, zij, hetkant afkantte afheeft afgekant
wijkanten afkantten afhebben afgekant
julliekanten afkantten afhebben afgekant
zij, zekanten afkantten afhebben afgekant

Presens
Beta

Example presens sentences for Afkanten with some of the pronouns.

  • Ik kant me af van onnodige stress.
  • Jij kant je af van negatieve energie.
  • Hij/Zij kant zich af van de problemen.
  • Wij kanten ons af van slechte gewoontes.
  • Zij kanten zich af van de traditionele normen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afkanten with some of the pronouns.

  • Ik kantte me af van die gedachte.
  • Jij kantte je af van die persoon.
  • Hij/Zij kantte zich af van die gewoonte.
  • Wij kantten ons af van die overtuiging.
  • Zij kantten zich af van dat idee.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afkanten with some of the pronouns.

  • Ik heb me afgekant van die situatie.
  • Jij hebt je afgekant van het idee.
  • Hij/Zij heeft zich afgekant van die beslissing.
  • Wij hebben ons afgekant van die gewoonte.
  • Zij hebben zich afgekant van dat standpunt.