dompen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | domp | dompte | heb gedompt |
jij, je, u | dompt | dompte | hebt gedompt |
hij, zij, het | dompt | dompte | heeft gedompt |
wij | dompen | dompten | hebben gedompt |
jullie | dompen | dompten | hebben gedompt |
zij, ze | dompen | dompten | hebben gedompt |
PresensBeta
Example presens sentences for Dompen with some of the pronouns.
- Ik dompel de kwast in de verf.
- Jij dompelt het glas onder water.
- Hij dompelt de aardappelen in heet water.
- Wij dompelen de stof in een kleurstof.
- Zij dompelen hun handen in warm water.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Dompen with some of the pronouns.
- Ik dompelde de kwast in de verf.
- Jij dompelde het glas onder water.
- Hij dompelde de aardappelen in heet water.
- Wij dompelden de stof in een kleurstof.
- Zij dompelden hun handen in warm water.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Dompen with some of the pronouns.
- Ik heb de kwast in de verf gedompeld.
- Jij hebt het glas onder water gedompeld.
- Hij heeft de aardappelen in heet water gedompeld.
- Wij hebben de stof in een kleurstof gedompeld.
- Zij hebben hun handen in warm water gedompeld.