verlelijken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verlelijk | verlelijkte | heb verlelijkt |
jij, je, u | verlelijkt | verlelijkte | hebt verlelijkt |
hij, zij, het | verlelijkt | verlelijkte | heeft verlelijkt |
wij | verlelijken | verlelijkten | hebben verlelijkt |
jullie | verlelijken | verlelijkten | hebben verlelijkt |
zij, ze | verlelijken | verlelijkten | hebben verlelijkt |
PresensBeta
Example presens sentences for Verlelijken with some of the pronouns.
- Ik vergelijk appels met peren.
- Jij vergelijkt de twee auto's.
- Hij/zij vergelijkt de prijzen.
- Wij vergelijken verschillende merken.
- Jullie vergelijken de resultaten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verlelijken with some of the pronouns.
- Ik vergeleek appels met peren.
- Jij vergeleek de twee auto's.
- Hij/zij vergeleek de prijzen.
- Wij vergeleken verschillende merken.
- Jullie vergeleken de resultaten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verlelijken with some of the pronouns.
- Ik heb appels met peren vergeleken.
- Jij hebt de twee auto's vergeleken.
- Hij/zij heeft de prijzen vergeleken.
- Wij hebben verschillende merken vergeleken.
- Jullie hebben de resultaten vergeleken.