verheugen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verheug | verheugde | heb verheugd |
jij, je, u | verheugt | verheugde | hebt verheugd |
hij, zij, het | verheugt | verheugde | heeft verheugd |
wij | verheugen | verheugden | hebben verheugd |
jullie | verheugen | verheugden | hebben verheugd |
zij, ze | verheugen | verheugden | hebben verheugd |
PresensBeta
Example presens sentences for Verheugen with some of the pronouns.
- Ik verheug me op de vakantie.
- Jij verheugt je op het feest.
- Hij verheugt zich op de nieuwe film.
- Zij verheugt zich op de reünie.
- Wij verheugen ons op het concert.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verheugen with some of the pronouns.
- Ik verheugde me op de zomervakantie.
- Jij verheugde je op het uitstapje.
- Hij verheugde zich op het gezelschapsspel.
- Zij verheugde zich op de picknick.
- Wij verheugden ons op de bruiloft.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verheugen with some of the pronouns.
- Ik heb me verheugd op het weekend.
- Jij hebt je verheugd op de verrassing.
- Hij heeft zich verheugd op de wedstrijd.
- Zij heeft zich verheugd op het cadeau.
- Wij hebben ons verheugd op het etentje.