huishouden

Conjugations List of Huishouden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhou huishield huisheb huisgehouden
jij, je, uhoudt huishield huishebt huisgehouden
hij, zij, hethoudt huishield huisheeft huisgehouden
wijhouden huishielden huishebben huisgehouden
julliehouden huishielden huishebben huisgehouden
zij, zehouden huishielden huishebben huisgehouden

Presens

Example presens sentences for Huishouden with some of the pronouns.

  • Ik huishoud dagelijks.
  • Jij huishoudt graag.
  • Hij/Zij huishoudt efficiënt.
  • Wij huishouden samen.
  • Zij huishouden zelden.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Huishouden with some of the pronouns.

  • Vroeger huishield ik elke dag.
  • Jij huishield altijd netjes.
  • Hij/Zij huishield snel en efficiënt.
  • Wij huishielden gezamenlijk in het verleden.
  • Zij huishielden nooit goed.

Perfectum

Example perfectum sentences for Huishouden with some of the pronouns.

  • Ik heb gehuishouden vandaag.
  • Jij hebt goed gehuishouden deze week.
  • Hij/Zij heeft al vaak gehuishouden.
  • Wij hebben samen gehuishouden gisteren.
  • Zij hebben nauwelijks gehuishouden dit jaar.