lospeuteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | peuter los | peuterde los | heb losgepeuterd |
jij, je, u | peutert los | peuterde los | hebt losgepeuterd |
hij, zij, het | peutert los | peuterde los | heeft losgepeuterd |
wij | peuteren los | peuterden los | hebben losgepeuterd |
jullie | peuteren los | peuterden los | hebben losgepeuterd |
zij, ze | peuteren los | peuterden los | hebben losgepeuterd |
PresensBeta
Example presens sentences for Lospeuteren with some of the pronouns.
- Ik peuter los aan de verpakking.
- Jij peutert los aan de knoop.
- Hij/zij peutert los aan de sticker.
- Wij peuteren los aan de tape.
- Zij peuteren los aan de lijm.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Lospeuteren with some of the pronouns.
- Vroeger peuterde ik altijd los aan mijn vingernagels.
- Toen jij jong was, peuterde je vaak los aan je speelgoed.
- Hij/zij peuterde vroeger los aan de enveloppen.
- In die tijd peuterden wij regelmatig los aan de oude stickers.
- Als kinderen peuterden zij altijd los aan de verpakkingsmaterialen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Lospeuteren with some of the pronouns.
- Ik heb losgepeuterd van het plakband.
- Jij hebt losgepeuterd van de prijssticker.
- Hij/zij heeft losgepeuterd van de etiketten.
- Wij hebben losgepeuterd van de kleefstof.
- Zij hebben losgepeuterd van de plakkende vellen.