escamoteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | escamoteer | escamoteerde | heb geëscamoteerd |
jij, je, u | escamoteert | escamoteerde | hebt geëscamoteerd |
hij, zij, het | escamoteert | escamoteerde | heeft geëscamoteerd |
wij | escamoteren | escamoteerden | hebben geëscamoteerd |
jullie | escamoteren | escamoteerden | hebben geëscamoteerd |
zij, ze | escamoteren | escamoteerden | hebben geëscamoteerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Escamoteren with some of the pronouns.
- Ik escamoteer
- Jij escamoteert
- Hij/Zij/Het escamoteert
- Wij escamoteren
- Jullie escamoteren
- Zij escamoteren
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Escamoteren with some of the pronouns.
- Ik escamoteerde
- Jij escamoteerde
- Hij/Zij/Het escamoteerde
- Wij escamoteerden
- Jullie escamoteerden
- Zij escamoteerden
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Escamoteren with some of the pronouns.
- Ik heb geescamoteerd
- Jij hebt geescamoteerd
- Hij/Zij/Het heeft geescamoteerd
- Wij hebben geescamoteerd
- Jullie hebben geescamoteerd
- Zij hebben geescamoteerd