decomprimeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | decomprimeer | decomprimeerde | heb gedecomprimeerd |
jij, je, u | decomprimeert | decomprimeerde | hebt gedecomprimeerd |
hij, zij, het | decomprimeert | decomprimeerde | heeft gedecomprimeerd |
wij | decomprimeren | decomprimeerden | hebben gedecomprimeerd |
jullie | decomprimeren | decomprimeerden | hebben gedecomprimeerd |
zij, ze | decomprimeren | decomprimeerden | hebben gedecomprimeerd |
Presens
Example presens sentences for Decomprimeren with some of the pronouns.
- Ik decompresseer de bestanden.
- Jij decomprimeert de gegevens.
- Hij/zij/het decomprimeert de map.
- Wij decomprimeren de archieven.
- Jullie decomprimeren de bestanden.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Decomprimeren with some of the pronouns.
- Ik decomprimeerde de bestanden.
- Jij decomprimeerde de gegevens.
- Hij/zij/het decomprimeerde de map.
- Wij decomprimeerden de archieven.
- Jullie decomprimeerden de bestanden.
Perfectum
Example perfectum sentences for Decomprimeren with some of the pronouns.
- Ik heb de bestanden gedecomprimeerd.
- Jij hebt de gegevens gedecomprimeerd.
- Hij/zij/het heeft de map gedecomprimeerd.
- Wij hebben de archieven gedecomprimeerd.
- Jullie hebben de bestanden gedecomprimeerd.