halvezolen

Conjugations List of Halvezolen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhalvezoolhalvezooldeheb gehalvezoold
jij, je, uhalvezoolthalvezooldehebt gehalvezoold
hij, zij, hethalvezoolthalvezooldeheeft gehalvezoold
wijhalvezolenhalvezooldenhebben gehalvezoold
julliehalvezolenhalvezooldenhebben gehalvezoold
zij, zehalvezolenhalvezooldenhebben gehalvezoold

Presens
Beta

Example presens sentences for Halvezolen with some of the pronouns.

  • Ik halvezoel in mijn vrije tijd.
  • Jij halvezoelt graag met je vrienden.
  • Hij halvezoelt elke zondagochtend.
  • Wij halvezoelen tijdens de vakanties.
  • Zij halvezoelen op het strand.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Halvezolen with some of the pronouns.

  • Vroeger halvezoelde ik altijd met mijn broer.
  • Toen we jong waren, halvezoelden we in het bos.
  • Hij halvezoelde regelmatig in die oude sportschool.
  • Wij halvezoelden vorig jaar op het platteland.
  • Zij halvezoelden tijdens de zomervakantie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Halvezolen with some of the pronouns.

  • Ik heb gehalvezoeld in het park.
  • Jij hebt samen met hen gehalvezoeld.
  • Hij is al vaak gehalvezoeld.
  • Wij hebben gisteren gehalvezoeld bij het meer.
  • Zij zijn naar de stad gehalvezoeld.