castreren

Conjugations List of Castreren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikcastreercastreerdeheb gecastreerd
jij, je, ucastreertcastreerdehebt gecastreerd
hij, zij, hetcastreertcastreerdeheeft gecastreerd
wijcastrerencastreerdenhebben gecastreerd
julliecastrerencastreerdenhebben gecastreerd
zij, zecastrerencastreerdenhebben gecastreerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Castreren with some of the pronouns.

  • Ik castréér de kat.
  • Jij castréért de hond.
  • Hij castréért het konijn.
  • Wij castrééren de kater.
  • Zij castrééren de poes.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Castreren with some of the pronouns.

  • Ik castréérdde de kat.
  • Jij castréérdde de hond.
  • Hij castréérdde het konijn.
  • Wij castréérdden de kater.
  • Zij castréérdden de poes.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Castreren with some of the pronouns.

  • Ik heb de kat gecastréérd.
  • Jij hebt de hond gecastréérd.
  • Hij heeft het konijn gecastréérd.
  • Wij hebben de kater gecastréérd.
  • Zij hebben de poes gecastréérd.