afdrentelen

Conjugations List of Afdrentelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdrentel afdrentelde afheb afgedrenteld
jij, je, udrentelt afdrentelde afhebt afgedrenteld
hij, zij, hetdrentelt afdrentelde afheeft afgedrenteld
wijdrentelen afdrentelden afhebben afgedrenteld
julliedrentelen afdrentelden afhebben afgedrenteld
zij, zedrentelen afdrentelden afhebben afgedrenteld

Presens
Beta

Example presens sentences for Afdrentelen with some of the pronouns.

  • Ik adrentel door het park.
  • Jij adrentelt elke ochtend naar school.
  • Hij adrentelt naar de winkel om boodschappen te doen.
  • Zij adrentelen samen in de tuin.
  • Wij adrentelen door de straten van de stad.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afdrentelen with some of the pronouns.

  • Vroeger adrentelde ik vaak naar mijn oma's huis.
  • Toen ik jong was, adrentelde ik door de bossen.
  • Hij adrentelde elke dag naar zijn werk.
  • Zij adrentelden vroeger samen naar school.
  • Wij adrentelden graag langs het strand in de zomer.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afdrentelen with some of the pronouns.

  • Ik heb geadrenteld op het strand tijdens mijn vakantie.
  • Jij bent naar de markt geadrenteld om groenten te kopen.
  • Hij heeft met zijn vrienden geadrenteld in het bos.
  • Zij is naar de sportschool geadrenteld voor een workout.
  • Wij hebben geadrenteld langs de rivier.