dooddoen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | doe dood | deed dood | heb doodgedaan |
jij, je, u | doet dood | deed dood | hebt doodgedaan |
hij, zij, het | doet dood | deed dood | heeft doodgedaan |
wij | doen dood | deden dood | hebben doodgedaan |
jullie | doen dood | deden dood | hebben doodgedaan |
zij, ze | doen dood | deden dood | hebben doodgedaan |
PresensBeta
Example presens sentences for Dooddoen with some of the pronouns.
- Ik dooddoe de spin in mijn slaapkamer.
- Jij dooddoet de vliegen in de keuken.
- Hij/Zij/Het dooddoet de muggen in de tuin.
- Wij dooddoen de kakkerlakken in het huis.
- Jullie dooddoen de wespen op het terras.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Dooddoen with some of the pronouns.
- Vroeger deed ik de spin in mijn slaapkamer dood.
- Vroeger deed jij de vliegen in de keuken dood.
- Vroeger deed hij/zij/het de muggen in de tuin dood.
- Vroeger deden wij de kakkerlakken in het huis dood.
- Vroeger deden jullie de wespen op het terras dood.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Dooddoen with some of the pronouns.
- Ik heb de spin in mijn slaapkamer doodgedaan.
- Jij hebt de vliegen in de keuken doodgedaan.
- Hij/Zij/Het heeft de muggen in de tuin doodgedaan.
- Wij hebben de kakkerlakken in het huis doodgedaan.
- Jullie hebben de wespen op het terras doodgedaan.