afvinken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vink af | vinkte af | heb afgevinkt |
jij, je, u | vinkt af | vinkte af | hebt afgevinkt |
hij, zij, het | vinkt af | vinkte af | heeft afgevinkt |
wij | vinken af | vinkten af | hebben afgevinkt |
jullie | vinken af | vinkten af | hebben afgevinkt |
zij, ze | vinken af | vinkten af | hebben afgevinkt |
PresensBeta
Example presens sentences for Afvinken with some of the pronouns.
- Ik vink de taken af.
- Jij vinkt de lijst af.
- Hij/Zij vinkt de opdrachten af.
- Wij vinken de formulieren af.
- Zij vinken de boeken af.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afvinken with some of the pronouns.
- Ik vinkte de taken af.
- Jij vinkte de lijst af.
- Hij/Zij vinkte de opdrachten af.
- Wij vinkten de formulieren af.
- Zij vinkten de boeken af.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afvinken with some of the pronouns.
- Ik heb de taken afgevinkt.
- Jij hebt de lijst afgevinkt.
- Hij/Zij heeft de opdrachten afgevinkt.
- Wij hebben de formulieren afgevinkt.
- Zij hebben de boeken afgevinkt.