mennen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | men | mende | heb gemend |
jij, je, u | ment | mende | hebt gemend |
hij, zij, het | ment | mende | heeft gemend |
wij | mennen | menden | hebben gemend |
jullie | mennen | menden | hebben gemend |
zij, ze | mennen | menden | hebben gemend |
PresensBeta
Example presens sentences for Mennen with some of the pronouns.
- Ik men de paarden elke ochtend.
- Jij ment de koets met vaardigheid.
- Hij/zij ment de pony's in het park.
- Wij mennen samen tijdens de wedstrijd.
- Jullie menen met passie en toewijding.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Mennen with some of the pronouns.
- Vroeger men ik de paarden op het platteland.
- Toen men jij de koets door de stad?
- Hij/zij mende altijd de pony's met plezier.
- Wij mendden langzaam langs de rivier.
- Jullie menden vrolijk door het park.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Mennen with some of the pronouns.
- Ik heb de paarden gemend naar de stal.
- Jij hebt de koets vakkundig gemend.
- Hij/zij heeft de pony's door het bos gemend.
- Wij hebben samen de karavaan gemend.
- Jullie hebben met trots de wedstrijd gemend.