opklimmen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | klim op | klom op | ben opgeklommen |
jij, je, u | klimt op | klom op | bent opgeklommen |
hij, zij, het | klimt op | klom op | is opgeklommen |
wij | klimmen op | klommen op | zijn opgeklommen |
jullie | klimmen op | klommen op | zijn opgeklommen |
zij, ze | klimmen op | klommen op | zijn opgeklommen |
PresensBeta
Example presens sentences for Opklimmen with some of the pronouns.
- Ik klim op naar de top van de berg.
- Jij klimt op de ladder om de lamp te vervangen.
- Hij klimt steeds hoger in zijn carrière.
- Zij klimmen samen de trap op naar de zolder.
- Wij klimmen over het hek om in het park te komen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opklimmen with some of the pronouns.
- Vroeger klom ik vaak op bomen in de tuin.
- Toen jullie klein waren, klommen jullie altijd op de speeltoestellen.
- Hij klom regelmatig op het dak om de schoorsteen te controleren.
- Zij klommen gisteren op de rotsen aan de kust.
- Wij klommen vroeger altijd op de muur van het kasteel.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opklimmen with some of the pronouns.
- Ik ben opgeklommen naar de top van de berg.
- Jij bent op de ladder opgeklommen om de lamp te vervangen.
- Hij is steeds hoger opgeklommen in zijn carrière.
- Zij zijn samen de trap opgeklommen naar de zolder.
- Wij zijn over het hek opgeklommen om in het park te komen.