kabbelen

Conjugations List of Kabbelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkabbelkabbeldeheb gekabbeld
jij, je, ukabbeltkabbeldehebt gekabbeld
hij, zij, hetkabbeltkabbeldeheeft gekabbeld
wijkabbelenkabbeldenhebben gekabbeld
julliekabbelenkabbeldenhebben gekabbeld
zij, zekabbelenkabbeldenhebben gekabbeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Kabbelen with some of the pronouns.

  • Het water kabbelt rustig.
  • De beekjes kabbelen door het bos.
  • We horen het water kabbelen tegen de kade.
  • De golven kabbelen zachtjes op het strand.
  • De rivier kabbelt langs de oude molen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kabbelen with some of the pronouns.

  • Het water kabbelde rustig.
  • De beekjes kabbelde door het bos.
  • We hoorden het water kabbelen tegen de kade.
  • De golven kabbelde zachtjes op het strand.
  • De rivier kabbelde langs de oude molen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kabbelen with some of the pronouns.

  • Het water heeft rustig gekabbeld.
  • De beekjes hebben door het bos gekabbeld.
  • We hebben het water tegen de kade horen kabbelen.
  • De golven hebben zachtjes op het strand gekabbeld.
  • De rivier heeft langs de oude molen gekabbeld.