vroegstukken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vroegstuk | vroegstukte | heb gevroegstukt |
jij, je, u | vroegstukt | vroegstukte | hebt gevroegstukt |
hij, zij, het | vroegstukt | vroegstukte | heeft gevroegstukt |
wij | vroegstukken | vroegstukten | hebben gevroegstukt |
jullie | vroegstukken | vroegstukten | hebben gevroegstukt |
zij, ze | vroegstukken | vroegstukten | hebben gevroegstukt |
PresensBeta
Example presens sentences for Vroegstukken with some of the pronouns.
- Ik maak vroegstukken.
- Jij maakt vroegstukken.
- Hij/Zij maakt vroegstukken.
- Wij maken vroegstukken.
- Zij maken vroegstukken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vroegstukken with some of the pronouns.
- Ik maakte vroegstukken.
- Jij maakte vroegstukken.
- Hij/Zij maakte vroegstukken.
- Wij maakten vroegstukken.
- Zij maakten vroegstukken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vroegstukken with some of the pronouns.
- Ik heb vroegstukken gemaakt.
- Jij hebt vroegstukken gemaakt.
- Hij/Zij heeft vroegstukken gemaakt.
- Wij hebben vroegstukken gemaakt.
- Zij hebben vroegstukken gemaakt.