bijbrengen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | breng bij | bracht bij | heb bijgebracht |
jij, je, u | brengt bij | bracht bij | hebt bijgebracht |
hij, zij, het | brengt bij | bracht bij | heeft bijgebracht |
wij | brengen bij | brachten bij | hebben bijgebracht |
jullie | brengen bij | brachten bij | hebben bijgebracht |
zij, ze | brengen bij | brachten bij | hebben bijgebracht |
PresensBeta
Example presens sentences for Bijbrengen with some of the pronouns.
- Ik breng de kinderen Nederlands bij.
- Jij brengt je vriendin gitaar spelen bij.
- Hij brengt zijn kennis over aan zijn collega's.
- Zij brengen ons nieuwe recepten bij.
- Wij brengen de hond trucjes bij.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bijbrengen with some of the pronouns.
- Ik bracht de kinderen vorig jaar Nederlands bij.
- Jij bracht je vriendin vroeger gitaar spelen bij.
- Hij bracht zijn kennis altijd over aan zijn collega's.
- Zij brachten ons vroeger nieuwe recepten bij.
- Wij brachten de hond als puppy trucjes bij.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bijbrengen with some of the pronouns.
- Ik heb de kinderen Nederlands bijgebracht.
- Jij hebt je vriendin gitaar spelen bijgebracht.
- Hij heeft zijn kennis overgebracht aan zijn collega's.
- Zij hebben ons nieuwe recepten bijgebracht.
- Wij hebben de hond trucjes bijgebracht.