opflitsen

Conjugations List of Opflitsen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikflits opflitste opheb opgeflitst
jij, je, uflitst opflitste ophebt opgeflitst
hij, zij, hetflitst opflitste opheeft opgeflitst
wijflitsen opflitsten ophebben opgeflitst
jullieflitsen opflitsten ophebben opgeflitst
zij, zeflitsen opflitsten ophebben opgeflitst

Presens
Beta

Example presens sentences for Opflitsen with some of the pronouns.

  • Ik flits op in het donker.
  • Jij flitst op bij harde geluiden.
  • Hij flitst op als een vuurbal.
  • Wij flitsen op wanneer we schrikken.
  • Zij flitsen op in de nacht.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opflitsen with some of the pronouns.

  • Ik flitste op toen ik de knal hoorde.
  • Jij flitste op telkens als er een lichtflits was.
  • Hij flitste op in paniek na het ongeluk.
  • Wij flitsten op bij elke harde gil.
  • Zij flitsten op zodra ze de sirene hoorden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opflitsen with some of the pronouns.

  • Ik ben opgeflitst tijdens de storm.
  • Jij bent opgeflitst toen je dat nieuws hoorde.
  • Hij is opgeflitst nadat hij de bliksem zag.
  • Wij zijn opgeflitst tijdens het onweer.
  • Zij zijn opgeflitst door de felle flitsen.