ontzwachtelen

Conjugations List of Ontzwachtelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikontzwachtelontzwachteldeheb ontzwachteld
jij, je, uontzwachteltontzwachteldehebt ontzwachteld
hij, zij, hetontzwachteltontzwachteldeheeft ontzwachteld
wijontzwachtelenontzwachteldenhebben ontzwachteld
jullieontzwachtelenontzwachteldenhebben ontzwachteld
zij, zeontzwachtelenontzwachteldenhebben ontzwachteld

Presens

Example presens sentences for Ontzwachtelen with some of the pronouns.

  • Ik ontzwachtel de cadeaus.
  • Jij ontzwachtelt de pakjes.
  • Hij/Zij/Het ontzwachtelt de verrassingen.
  • Wij ontzwachtelen de geschenken.
  • Jullie ontzwachtelen de presentjes.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Ontzwachtelen with some of the pronouns.

  • Ik ontzwachtelde de cadeaus.
  • Jij ontzwachtelde de pakjes.
  • Hij/Zij/Het ontzwachtelde de verrassingen.
  • Wij ontzwachtelden de geschenken.
  • Jullie ontzwachtelden de presentjes.

Perfectum

Example perfectum sentences for Ontzwachtelen with some of the pronouns.

  • Ik heb de cadeaus ontzwachteld.
  • Jij hebt de pakjes ontzwachteld.
  • Hij/Zij/Het heeft de verrassingen ontzwachteld.
  • Wij hebben de geschenken ontzwachteld.
  • Jullie hebben de presentjes ontzwachteld.