fluctueren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | fluctueer | fluctueerde | heb gefluctueerd |
jij, je, u | fluctueert | fluctueerde | hebt gefluctueerd |
hij, zij, het | fluctueert | fluctueerde | heeft gefluctueerd |
wij | fluctueren | fluctueerden | hebben gefluctueerd |
jullie | fluctueren | fluctueerden | hebben gefluctueerd |
zij, ze | fluctueren | fluctueerden | hebben gefluctueerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Fluctueren with some of the pronouns.
- De aandelenkoersen fluctueren dagelijks.
- Ik fluctueer in mijn mening over dat onderwerp.
- De temperatuur fluctueert sterk in de zomermaanden.
- Het aantal bezoekers aan het museum fluctueert per seizoen.
- De wisselkoers van de euro fluctueert ten opzichte van andere valuta.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Fluctueren with some of the pronouns.
- Vroeger fluctueerden de aandelenkoersen minder dan nu.
- Toen ik jonger was, fluctueerde ik vaker in mijn mening.
- In het verleden fluctueerde de temperatuur minder extreem.
- Jaren geleden fluctueerde het aantal bezoekers aan het museum veel minder.
- Vroeger fluctueerde de wisselkoers van de euro minder frequent.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Fluctueren with some of the pronouns.
- De aandelenkoersen hebben recentelijk gefluctueerd.
- Ik ben de afgelopen maanden flink in mijn mening gefluctueerd over dat onderwerp.
- De temperatuur heeft de laatste dagen sterk gefluctueerd.
- Het aantal bezoekers aan het museum is het afgelopen jaar sterk gefluctueerd.
- De wisselkoers van de euro is de afgelopen weken flink gefluctueerd ten opzichte van andere valuta.