leuren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | leur | leurde | heb geleurd |
jij, je, u | leurt | leurde | hebt geleurd |
hij, zij, het | leurt | leurde | heeft geleurd |
wij | leuren | leurden | hebben geleurd |
jullie | leuren | leurden | hebben geleurd |
zij, ze | leuren | leurden | hebben geleurd |
PresensBeta
Example presens sentences for Leuren with some of the pronouns.
- Ik leur levensmiddelen op de markt.
- Jij leurt met tweedehands boeken.
- Hij/Zij/Het leurt met antiek meubilair.
- Wij leuren met souvenirs op straat.
- Jullie leuren met kleding op de rommelmarkt.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Leuren with some of the pronouns.
- Ik leurde vroeger altijd met zelfgemaakte kaarten.
- Jij leurde vaak met speelgoed op de rommelmarkt.
- Hij/Zij/Het leurde in die tijd met oude stripboeken.
- Wij leurden regelmatig met meubels op veilingen.
- Jullie leurden soms met verkleedkleding tijdens carnaval.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Leuren with some of the pronouns.
- Ik heb geleurd met sieraden op de braderie.
- Jij hebt tweedehands spullen geleurdf op internet.
- Hij/Zij/Het heeft lange tijd geleurd met elektronica.
- Wij hebben op verschillende evenementen geleurd met kunst.
- Jullie hebben vorig jaar veel geleurd met planten en bloemen.