puimen

Conjugations List of Puimen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpuimpuimdeheb gepuimd
jij, je, upuimtpuimdehebt gepuimd
hij, zij, hetpuimtpuimdeheeft gepuimd
wijpuimenpuimdenhebben gepuimd
julliepuimenpuimdenhebben gepuimd
zij, zepuimenpuimdenhebben gepuimd

Presens
Beta

Example presens sentences for Puimen with some of the pronouns.

  • Ik puim de bloemen in de tuin.
  • Jij puimt de tafel voor het eten.
  • Hij/Zij/Het puint de rommel op.
  • Wij puimen de kamer voordat we gasten ontvangen.
  • Jullie puimen de boeken in de bibliotheek.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Puimen with some of the pronouns.

  • Ik puimde altijd de bloemen in de tuin.
  • Jij puimde de tafel vaak voor het eten.
  • Hij/Zij/Het puimde de rommel regelmatig op.
  • Wij puimden de kamer vroeger voordat we gasten ontvingen.
  • Jullie puimden de boeken altijd in de bibliotheek.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Puimen with some of the pronouns.

  • Ik heb gepuimd in de tuin.
  • Jij hebt de tafel gepuimd voor het eten.
  • Hij/Zij/Het heeft de rommel opgepuimd.
  • Wij hebben de kamer gepuimd voordat we gasten ontvingen.
  • Jullie hebben de boeken gepuimd in de bibliotheek.