graviteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | graviteer | graviteerde | heb gegraviteerd |
jij, je, u | graviteert | graviteerde | hebt gegraviteerd |
hij, zij, het | graviteert | graviteerde | heeft gegraviteerd |
wij | graviteren | graviteerden | hebben gegraviteerd |
jullie | graviteren | graviteerden | hebben gegraviteerd |
zij, ze | graviteren | graviteerden | hebben gegraviteerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Graviteren with some of the pronouns.
- Ik graviteer rond de zon.
- Jij graviteert naar de aarde toe.
- Hij/Zij/Het graviteert altijd in dezelfde baan.
- Wij graviteren naar het centrum van het melkwegstelsel.
- Jullie graviteren rond elkaar in een dans.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Graviteren with some of the pronouns.
- Ik graviteerde vroeger rond een andere planeet.
- Jij graviteerde altijd naar het middelpunt.
- Hij/Zij/Het graviteerde traag in een elliptische baan.
- Wij graviteerden eens naar een andere ster.
- Jullie graviteerden samen door de ruimte.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Graviteren with some of the pronouns.
- Ik heb gegraviteerd naar de maan.
- Jij bent naar de zwaartekracht toegegraviteerd.
- Hij/Zij/Het is uit het zonnestelsel weggegraviteerd.
- Wij hebben naar de sterren gegraviteerd.
- Jullie zijn naar een zwart gat toegegraviteerd.