wedervinden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vind weder | vond weder | heb wedergevonden |
jij, je, u | vindt weder | vond weder | hebt wedergevonden |
hij, zij, het | vindt weder | vond weder | heeft wedergevonden |
wij | vinden weder | vonden weder | hebben wedergevonden |
jullie | vinden weder | vonden weder | hebben wedergevonden |
zij, ze | vinden weder | vonden weder | hebben wedergevonden |
PresensBeta
Example presens sentences for Wedervinden with some of the pronouns.
- Ik vind mijn verloren sleutels altijd weer terug.
- Zij vindt het moeilijk om haar weg te vinden in een nieuwe stad.
- Hij vindt zijn oude vrienden na lange tijd weer terug.
- Wij vinden het belangrijk om onze waarden te herkennen en te respecteren.
- Jullie vinden het vast leuk om elkaar weer te zien.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Wedervinden with some of the pronouns.
- Toen ik thuiskwam, vond ik mijn verloren sleutels weer.
- Vroeger vond zij het moeilijk om haar weg te vinden in een nieuwe stad.
- Hij vond zijn oude vrienden na lange tijd weer terug toen hij naar zijn geboorteplaats terugkeerde.
- Vroeger vonden wij het belangrijk om onze waarden te herkennen en te respecteren.
- Jullie vonden het altijd leuk om elkaar weer te zien tijdens feestjes.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Wedervinden with some of the pronouns.
- Ik heb mijn verloren sleutels gisteren weer teruggevonden.
- Zij heeft eindelijk haar weg gevonden in de nieuwe stad.
- Hij heeft onlangs zijn oude vrienden teruggevonden.
- Wij hebben onze waarden herkend en gerespecteerd.
- Jullie hebben elkaar vorige week weer gezien.