kalven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kalf | kalfde | heb gekalfd |
jij, je, u | kalft | kalfde | hebt gekalfd |
hij, zij, het | kalft | kalfde | heeft gekalfd |
wij | kalven | kalfden | hebben gekalfd |
jullie | kalven | kalfden | hebben gekalfd |
zij, ze | kalven | kalfden | hebben gekalfd |
PresensBeta
Example presens sentences for Kalven with some of the pronouns.
- De koeien kalven regelmatig in de lente.
- Ik kalv vandaag een kalfje.
- Jij kalft altijd snel af.
- Hij kalft in dezelfde periode als vorig jaar.
- Wij kalven onze koeien op een biologische boerderij.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kalven with some of the pronouns.
- Vroeger kalften de koeien op het land.
- Toen ik jong was, kalften wij onze koeien zelf.
- Gisteravond kalften de koeien onverwachts.
- Tijdens de storm kalften de koeien in de stal.
- Vorige zomer kalften ze opmerkelijk vroeg.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kalven with some of the pronouns.
- De koe heeft gisteren gekalfd.
- Ik heb al meerdere kalfjes gekalfd.
- Jij bent twee weken geleden afgekalfd.
- Hij is vorige maand gekalfd.
- Wij hebben vorig jaar veel kalfjes gekalfd.