uitroeien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | roei uit | roeide uit | heb uitgeroeid |
jij, je, u | roeit uit | roeide uit | hebt uitgeroeid |
hij, zij, het | roeit uit | roeide uit | heeft uitgeroeid |
wij | roeien uit | roeiden uit | hebben uitgeroeid |
jullie | roeien uit | roeiden uit | hebben uitgeroeid |
zij, ze | roeien uit | roeiden uit | hebben uitgeroeid |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitroeien with some of the pronouns.
- Ik roei de onkruiden uit.
- Jij roeit de onkruiden uit.
- Hij/Zij/Het roeit de onkruiden uit.
- Wij roeien de onkruiden uit.
- Jullie roeien de onkruiden uit.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitroeien with some of the pronouns.
- Ik roeide de onkruiden uit.
- Jij roeide de onkruiden uit.
- Hij/Zij/Het roeide de onkruiden uit.
- Wij roeiden de onkruiden uit.
- Jullie roeiden de onkruiden uit.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitroeien with some of the pronouns.
- Ik heb de onkruiden uitgeroeid.
- Jij hebt de onkruiden uitgeroeid.
- Hij/Zij/Het heeft de onkruiden uitgeroeid.
- Wij hebben de onkruiden uitgeroeid.
- Jullie hebben de onkruiden uitgeroeid.