vigeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vigeer | vigeerde | heb gevigeerd |
jij, je, u | vigeert | vigeerde | hebt gevigeerd |
hij, zij, het | vigeert | vigeerde | heeft gevigeerd |
wij | vigeren | vigeerden | hebben gevigeerd |
jullie | vigeren | vigeerden | hebben gevigeerd |
zij, ze | vigeren | vigeerden | hebben gevigeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Vigeren with some of the pronouns.
- Ik vigereer in de klas als docent Nederlands.
- Jij vigereert goed tijdens de lessen.
- Hij/Zij/Het vigereert met enthousiasme in het team.
- Wij vigereen graag op het schoolplein.
- Jullie vigereen altijd vol energie in de les.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vigeren with some of the pronouns.
- Ik vigereerde elke dag in de vorige baan.
- Jij vigereerde goed tijdens de toetsen vorig jaar.
- Hij/Zij/Het vigereerde met veel passie in het vorige seizoen.
- Wij vigereerden met plezier op het vorige evenement.
- Jullie vigereerden altijd samen tijdens de trainingen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vigeren with some of the pronouns.
- Ik heb gevigeerd tijdens de vorige vergadering.
- Jij hebt goed gevigeerd tijdens het project.
- Hij/Zij/Het heeft met veel motivatie gevigeerd in het team.
- Wij hebben samen gevigeerd op het schoolfeest.
- Jullie hebben altijd actief gevigeerd tijdens de excursie.