omflikkeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | flikker om | flikkerde om | heb omgeflikkerd |
jij, je, u | flikkert om | flikkerde om | hebt omgeflikkerd |
hij, zij, het | flikkert om | flikkerde om | heeft omgeflikkerd |
wij | flikkeren om | flikkerden om | hebben omgeflikkerd |
jullie | flikkeren om | flikkerden om | hebben omgeflikkerd |
zij, ze | flikkeren om | flikkerden om | hebben omgeflikkerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Omflikkeren with some of the pronouns.
- Ik flikker om als ik te veel gedronken heb.
- Jij flikkert om als je struikelt over de stoep.
- Hij flikkert om wanneer hij zijn evenwicht verliest.
- Wij flikkeren om als we luid gelach horen.
- Zij flikkeren om bij het zien van een enge film.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Omflikkeren with some of the pronouns.
- Ik flikkerde om toen ik over een steen struikelde.
- Jij flikkerde om terwijl je aan het rennen was.
- Hij flikkerde om tijdens het fietsen in de regen.
- Wij flikkerden om toen we werden verrast door een harde knal.
- Zij flikkerden om terwijl ze aan het dansen waren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Omflikkeren with some of the pronouns.
- Ik ben omgeflikkerd toen ik van de trap viel.
- Jij bent omgeflikkerd tijdens het skiën.
- Hij is omgeflikkerd na het drinken van te veel alcohol.
- Wij zijn omgeflikkerd op de kermisattractie.
- Zij zijn omgeflikkerd tijdens de bungeejump.