uiteenrukken

Conjugations List of Uiteenrukken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikruk uiteenrukte uiteenheb uiteengerukt
jij, je, urukt uiteenrukte uiteenhebt uiteengerukt
hij, zij, hetrukt uiteenrukte uiteenheeft uiteengerukt
wijrukken uiteenrukten uiteenhebben uiteengerukt
jullierukken uiteenrukten uiteenhebben uiteengerukt
zij, zerukken uiteenrukten uiteenhebben uiteengerukt

Presens
Beta

Example presens sentences for Uiteenrukken with some of the pronouns.

  • Ik ruk uiteen in kleine stukjes.
  • Jij rukt uiteen tijdens de demonstratie.
  • Hij/Zij/Het rukt uiteen met veel kracht.
  • Wij rukken uiteen voor het experiment.
  • Jullie rukken uiteen om ruimte te maken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uiteenrukken with some of the pronouns.

  • Vroeger rukte ik mijn tekeningen uiteen als ik niet tevreden was.
  • Toen we kinderen waren, rukten we speelgoed uiteen uit nieuwsgierigheid.
  • Hij/Zij/Het rukte de pagina's van het boek uiteen uit woede.
  • We rukten de overgebleven stof uiteen om er iets nieuws van te maken.
  • Jullie rukten de ketting uiteen om de schakels schoon te maken.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uiteenrukken with some of the pronouns.

  • Ik heb uiteengerukt wat kapot was.
  • Jij hebt de papieren uiteengerukt uit frustratie.
  • Hij/Zij/Het heeft de verpakking uiteengerukt om bij de inhoud te komen.
  • Wij hebben de oude meubels uiteengerukt voordat we ze weggooiden.
  • Jullie hebben de foto's uiteengerukt om ze opnieuw in te lijsten.