legateren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | legateer | legateerde | heb gelegateerd |
jij, je, u | legateert | legateerde | hebt gelegateerd |
hij, zij, het | legateert | legateerde | heeft gelegateerd |
wij | legateren | legateerden | hebben gelegateerd |
jullie | legateren | legateerden | hebben gelegateerd |
zij, ze | legateren | legateerden | hebben gelegateerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Legateren with some of the pronouns.
- Ik legateer mijn bezittingen aan mijn kinderen.
- Jij legateert je huis aan een goed doel.
- Hij legateert zijn vermogen aan een stichting.
- Wij legateren onze collectie aan een museum.
- Zij legateren hun landgoed aan de gemeente.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Legateren with some of the pronouns.
- Ik legateerde mijn bezittingen aan mijn kinderen.
- Jij legateerde je huis aan een goed doel.
- Hij legateerde zijn vermogen aan een stichting.
- Wij legateerden onze collectie aan een museum.
- Zij legateerden hun landgoed aan de gemeente.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Legateren with some of the pronouns.
- Ik heb mijn bezittingen aan mijn kinderen gelegateerd.
- Jij hebt je huis aan een goed doel gelegateerd.
- Hij heeft zijn vermogen aan een stichting gelegateerd.
- Wij hebben onze collectie aan een museum gelegateerd.
- Zij hebben hun landgoed aan de gemeente gelegateerd.