inrekenen

Conjugations List of Inrekenen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikreken inrekende inheb ingerekend
jij, je, urekent inrekende inhebt ingerekend
hij, zij, hetrekent inrekende inheeft ingerekend
wijrekenen inrekenden inhebben ingerekend
jullierekenen inrekenden inhebben ingerekend
zij, zerekenen inrekenden inhebben ingerekend

Presens
Beta

Example presens sentences for Inrekenen with some of the pronouns.

  • Ik reken de verdachte in.
  • Jij rekent de verdachte in.
  • Hij/zij/het rekent de verdachte in.
  • Wij rekenen de verdachte in.
  • Jullie rekenen de verdachte in.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Inrekenen with some of the pronouns.

  • Ik rekende de verdachte in.
  • Jij rekende de verdachte in.
  • Hij/zij/het rekende de verdachte in.
  • Wij rekenden de verdachte in.
  • Jullie rekenden de verdachte in.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Inrekenen with some of the pronouns.

  • Ik heb de verdachte ingerekend.
  • Jij hebt de verdachte ingerekend.
  • Hij/zij/het heeft de verdachte ingerekend.
  • Wij hebben de verdachte ingerekend.
  • Jullie hebben de verdachte ingerekend.